'Uttreht' in de Annales Bertiniani


Uit de discussies op het forum, door: Jeff van Hout, geplaatst januari 2016
(Oorspronkelijke versie eerder gepubliceerd in februari 2014 in SEMafoor 15.1 p.35-36)





In 870 valt bij het Verdrag van Meerssen het doek voor het Frankische Middenrijk dat 27 jaar eerder, bij het Verdrag van Verdun gevormd was. Het oorspronkelijke Middenrijk, dat in 843 was toegekomen aan Lotharius I, de oudste zoon van Lodewijk de Vrome, was bij diens dood in 855 al verdeeld geraakt onder zijn drie zonen: Lodewijk kreeg Italië, Karel kreeg Provence en delen van Bourgondië, Lotharius II kreeg het noordelijke rijksdeel dat met de naam Lotharingen naar hem vernoemd zou worden. Toen Karel in 863 kinderloos overleed werd zijn rijksdeel verdeeld tussen Lodewijk en Lotharius II. Het was dit rijk van Lotharius II dat bij het Verdrag van Meerssen opgedeeld werd tussen Lodewijk de Duitser en Karel de Kale, de twee overgebleven zoons van Lodewijk de Vrome, die respectievelijk het Oost- en het West-Frankische rijk regeerden.

Van het Verdrag van Meerssen is, in tegenstelling tot dat van Verdun in 843, een redelijk gedetailleerde verdragstekst overgeleverd. Deze verdragstekst is te vinden in de Annales Bertiniani.

Voor zowel Lodewijk de Duitser als voor Karel de Kale wordt een opsomming gegeven van de rijksdelen die aan ieder van hen toekomen. Voor beiden begint de opsomming met de bisdommen en voor Lodewijk zijn dat in eerste instantie: Coloniam, Treveris, Uttreht, Strastburch en Basulam. Verderop in de verdragstekst wordt daar nog civitatem Mettis aan toegevoegd.

Het is de naam 'Uttreht' die hier opvalt. Deze Utrecht-variant is namelijk uniek als het gaat om de periode vóór de elfde eeuw. Als we deze attestatie even negeren dan is de oudste Utrecht-variant uit de elfde eeuw en die komt uit een oorkonde die gedateerd is op 1026, maar waarvan aangenomen wordt dat die in latere tijd vervalst is. De oorkonde is te vinden in het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht van Muller en Bouman (1920) onder nummer 184 met een verwijzing naar het Liber Donationum. In deze oorkonde staat éénmaal 'Uttret' en éénmaal 'Utrect'. De meest optimistische datering voor deze Utrecht-varianten is dus elfde eeuw. Het zijn ook deze Utrecht-varianten die door Gysseling als oudste worden aangemerkt. Enigszins merkwaardig is dit overigens wel te noemen, want Gysseling heeft ook attestaties gehaald uit de uitgave van Georg Waitz van de Annales Bertiniani, die te vinden is in de Monumenta Germaniae Historica. Dat zijn er vreemd genoeg maar twee, terwijl de Annales Bertiniani toch uitpuilen van plaatsnaamattestaties. Wie weet hoe dit zit mag het zeggen.

Het laatste deel van de Annales Bertiniani, betreffende de jaren 861 tot 882, is opgetekend door Hincmar van Reims en als de naam 'Uttreht' uit zijn pen gevloeid is, dan gaat deze Utrecht-variant minstens anderhalve eeuw vooraf aan de eerstvolgende. Hoe waarschijnlijk is dit?

Het originele manuscript van Hincmar is niet bewaard gebleven. Het is herhaaldelijk overgeschreven en het oudste handschrift dat is overgeleverd bevindt zich in de bibliotheek van Saint-Omer en is op goede gronden gedateerd op de elfde eeuw. Een ondernemende deelnemer aan de discussies op www.nifterlaca.nl heeft het bewuste manuscript in Frankrijk laten fotograferen, zodat meerdere discussiedeelnemers inmiddels beschikken over afbeeldingen in hoge resolutie. De afbeeldingen maken duidelijk dat er op de bewuste plek daadwerkelijk 'Uttreht' staat geschreven. Er is geen spoor van een wijziging zichtbaar. Betekent dit ook dat deze attestatie stamt uit de negende eeuw? Daar zijn nog wel wat kanttekeningen bij te plaatsen.

Fragment Annales Bertiniani
Fragment Annales Bertiniani met 'Uttreht' gemarkeerd.
(Bron: manuscript Bibliothèque d'Agglomération de Saint-Omer.)

In alle bronnen uit dezelfde tijd als het Hincmar-gedeelte van de Annales Bertiniani wordt het Friese bisdom aangeduid met de naam Traiectum of Traiectensis ecclesia. Over welke plaats het dan precies gaat daar is veel discussie over, maar in elke visie is men het er wel over eens dat de bisschop sinds 854 niet meer daadwerkelijk in Traiectum vertoeft. Over de verblijfplaats van Hunger, bisschop van ca. 854 tot 866, is weinig met zekerheid te zeggen en of dat dan in Sint-Odiliënberg was is nog maar zeer de vraag. Enige zekerheid krijgen we pas weer bij bisschop Odilbald, die als deelnemer aan de synode van Tribur in 895 wordt vermeld als 'Vodebaldes Taventrensis aecclesiae episcopus'. De visie dat het hier gaat om Deventer geniet brede steun. Pas in de eerste helft van de tiende eeuw vestigde de Friese bisschop zich zonder twijfel in Utrecht. Ten tijde van het Verdrag van Meerssen verkeert het Friese bisdom in grote moeilijkheden en met een hoge mate van waarschijnlijkheid kunnen we aannemen dat de bisschop niet in Utrecht zetelde. Er is eigenlijk alle reden voor om hier Traiectum als naam voor het bisdom te verwachten, enigszins vergelijkbaar met de benaming voor het Luikse bisdom dat ondanks de werkelijke zetelplaats wordt aangeduid met 'Tungris'.

In het Hincmar-gedeelte van de Annales Bertiniani komt vier keer de plaatsnaam Traiectum voor, vier keer exact hetzelfde geschreven als 'treiectu'. Drie keer heeft het met een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid betrekking op Maastricht en één keer verwijst het naar een oversteekplaats van de Marne ten westen van Meaux, waar Karel de Kale de Viking Weland uit zijn rijk weet te verdrijven. De benaming Traiectum voor Maastricht is in bronnen uit deze tijd alom tegenwoordig, maar hoe verwarrend het ook is, dat geldt ook voor de benaming van het Friese bisdom. Zo maken de Annales Fuldensis melding van het ontbreken van de Traiectenser bisschop Hunger op de synode van Metz in 863, waar de echtscheiding tussen Lotharius II en Theutberga op het programma staat. Aan diezelfde bisschop stuurt onze auteur Hincmar in 862 een brief met het verzoek om zijn invloed aan te wenden bij de Noorman Roric om deze af te houden van ondersteuning aan graaf Boudewijn van Vlaanderen, die de dochter van Karel de Kale geschaakt heeft. Hoewel de letterlijke tekst van deze brief niet is overgeleverd ligt het toch voor de hand dat Hincmar Hunger heeft aangesproken als 'Traiectensis episcopus'. En ligt het om dezelfde redenen ook niet voor de hand dat het bisdom in de verdragstekst van Meerssen de naam Traiectum heeft gehad? Als deze veronderstelling juist is, hoe is dan de naam 'Uttreht' in de tekst van de Annales Bertiniani terechtgekomen? Is het een gewaagde veronderstelling om aan te nemen dat dit een actie is geweest van de kopiist die het overgeleverde manuscript in de elfde eeuw vervaardigde? In zijn tijd zetelde de Friese bisschop al generaties lang in Utrecht en om duidelijkheid te scheppen t.o.v. de andere vermeldingen van Traiectum heeft hij er voor gekozen de naam van de bisdomszetel te vervangen door 'Uttreht', een naam die in zijn tijd veel beter begrepen zal zijn.

In deze benadering valt deze Utrecht-variant niet meer uit de toon en past veel beter bij soortgelijke varianten die in dezelfde tijd gangbaar worden.