Laat ik er eens wat willekeurige gedachten tegenaan gooien.
Er is niet zoiets als 'de getijden theorie', maar getijden zijn bewegingen in het water ten gevolge van veranderende zwaartekracht, en die waterbewegingen zijn te modelleren als je heel veel invloeden meeneemt. Het getij vertoont een golfpatroon met een hoofdfrekwentie van ongeveer een halve dag, een tweede frekwentie van ongeveer een halve maand. Deze frekwenties zitten in de aandrijving door de zwaartekracht.
De getijdenkracht is nul in het middelpunt van de aarde, omdat de aarde nu eenmaal die baan beschrijft waarin zij geen zwaartekrachten voelt, de definitie van vrije val. Zit je aan het oppervlak aan de kant van de maan, dan trekt de maan sterker aan jou dan aan het middelpunt van de aarde, omdat jij dichter bij de maan bent. Dat maakt dat je netto minder naar beneden getrokken wordt, en dus ben je lichter. Aan de andere kant van de aarde ben je ook lichter, omdat de maan je daar minder sterk aantrekt dan het middelpunt van de aarde, zodat je zelf in vrije val iets minder naar de maan zou vallen dan de aarde onder je.
Daar waar de zee lichter is zal het oppervlak hoger willen zijn dan daar waar de zee zwaarder is.
Er gaat dus een grote golf om de aarde klotsen. Afhankelijk van kustvormen en zeedieptes kan die golf sterker of zwakker resoneren en de sterkte van het lokale getij is dan ook heel sterk afhankelijk van de vorm van de kust. Trechtervormige riviermonden kunnen tot een flinke versterking van het getij leiden.
Behalve getijdehoogte is ook getijde-stroomsnelheid belangrijk voor het effect op de kust. Die (getijde)stroomsnelheid is in volle zee vrijwel nul (omgekeerd evenredig met de diepte), maar wordt belangrijk als een 'lagune' via relatief smalle kanalen telkens moet vol- en leegstromen. Zoals de Waddenzee waar het getij niet zo hoog is maar de stroomsnelheid tussen de eilanden heel groot is.
Dit effect was ook groot als inzakkende venen bij springvloeden begonnen te overstromen, omdat de riviermondingen nu plotseling veel meer water met het tij heen en weer moesten spoelen. Dat leidde dan tot sterke verbreding van die monding, met ingrijpende gevolgen voor de hele geografie.
Denk aan Zeeland, de Lauwerszee, de Dollard, maar zelf aan de hele Zuiderzee.
De vorm van riviermonden bij een zand-veen-klei kust zoals de onze is dus het tegendeel van stabiel, met de getijden als grote drijvende eroderende kracht. Een kracht die van tijd tot tijd door zware stormen nog een extra duw krijgt.
Behalve door getijden, zijn riviermonden in delta's ook door sedimentering inherent instabiel. De Rijn komt niet meer bij Katwijk in zee. De Hunze verloor haar eigen monding en verlegde haar loop naar de Lauwerszee. De Eimonding verdween.
Het lijkt me dus dat je wel met een zeer stug verhaal moet komen om te betogen dat dat allemaal niet voor de Schelde geldt.
Ik kan me wel één invloed voorstellen waarom de Scheldemonding iets minder instabiel is dan de noordelijker mondingen, en dat is de bodemdaling als nawerking van de teruggetrokken gletsjers. Die daling is in Noord Nederland ongeveer een meter per millennium, en bij de Schelde vrijwel niet meer. Dat wil zeggen als sedimenten of veen niet minstens met de daalsnelheid groeien, dan volgt op een gegeven moment toch een catastrofe.
Verder weet ik niets van de Schelde.
1 keer gewijzigd. Laatste wijziging: 26/09/2022 18:54 door Erik Springelkamp. (
bekijk wijzigingen)