Ik moet in deze zaak toch Lolke gelijk geven. Een aanwijzing is de weerzin van de Groningers om Fries of Drents genoemd te worden. Persoonlijk lijkt Fries me nog beter dan Drents. Dat heeft bij mij niets met vooroordelen te maken, maar met het feit dat Groningen ook een Friese naam heeft:
Grins (grens). Ik beschouw de stad als een van oorsprong Friese grensplaats (daar gaan de Friezen natuurlijk weer bezwaar tegen maken; blij dat ik zelf van Hollanders afstam). Het door Lolke getoonde kaartje is niet het enige dat de grens met Drente ruim ten zuiden van de stad toont. Alle kaarten in het boek van J.J. Vredenberg-Alink doen dat (
De kaarten van Groningerland; lijst van gedrukte kaarten tussen 1545 en 1864). Ook op alle Friese kaarten die tevens de provincie Groningen tonen loopt de grens met Drente op die manier (P.J. de Rijke:
Hoogtepunten van de Friese cartografie). De manier waarop men een tekst van ca.1585 uitlegt deugt dus niet: “De Groninger kroniekschrijver Johan Rengers van Ten Post schreef omstreeks 1585 dat ook dat Groningen
licht an den drentschen harde up de hoechte unde wo up een stert van drentland und is continens mit vrieslant… Groningen is dus een Drents dorp” (Groningen 1040, p.44). Dat het
dus een Drents dorp is zie ik zelf niet in. Het woordje
continens kan op meerdere manieren uitgelegd worden (Drs. H.H. Mallinckrodt:
Latijns-Nederlands woordenboek, Aula-boeken 24, p.67) maar ik zal me hier beperken tot de betekenis die de aanhangers van de Drente-theorie het beste uitkomt, namelijk
grenst aan. Waarschijnlijk heeft Johan hier ook aan de Friese naam (Grins) gedacht. En hij wist ook dat de stad op het allerlaatste bultje van de Hondsrug ligt (de stert van Drentland), maar hij kon aan de kaarten uit zijn tijd zien dat Groningen territoriaal niet bij Drente hoorde en hij heeft met zijn tekst dus ook niet willen zeggen dat Groningen een Drentse plaats was.
De oudste tekst die de stad met Drente in verband brengt is de beroemde oorkonde van 1040. En die is helaas zo echt als een bankbiljet van 13 euro. En dat geldt ook voor haar zusje die uit 1024 zou stammen en waarmee de keizer het graafschap Drente aan de Utrechtse kerk gegeven zou hebben. Het handschrift van de oorkonde van 1040 is 12e eeuws en dat klopt wel, want tot ca. 1138 waren er in Groningen geen problemen, althans geen problemen die groot genoeg waren om “geschiedenis” te veroorzaken. Maar toen stierf de Utrechtse bisschop Andries van Cuyk en die werd opgevolgd door bisschop Hartbert. Er bestaat een 13e eeuws verhaal dat “verhaal” (narracio) heet en dat begint met de volgende bisschop:
“
Heer Hartbert zaliger nagedachtenis, de vijfentwintigste bisschop van de kerk van Utrecht, bezat Coevorden, Drente en Groningen in rust en vrede en in de burcht van Coevorden heeft hij een residentie gevestigd. Hij was afkomstig uit Friesland, en wel uit Bierum, en had twee broers, namelijk Ludolf en Leffert. Omdat hij voor hen een hoge positie wenste, gaf hij de oudste de prefectuur in Groningen en de jongste de burcht van Coevorden en het schoutambt Drente met bijbehorende rechten in leen… En let wel, tot aan die tijd vertrouwden de bisschoppen, zonder dat hun iets te kort gedaan werd, al die rechten en goederen naar believen toe aan hun afgezanten en meiers.”
De geschiedenis van Groningen en Drente begint op het moment dat Hartbert daar de baas wil gaan spelen en doet of hij alles naar believen uit kan delen. Is het toeval dat de vervaardiging van de twee genoemde oorkonden technisch gezien ongeveer in zijn tijd passen? Tot 1138 ging in Groningen alles zijn gangetje. De Utrechtse kerk had er bezittingen en liet die gebruiken door haar meiers (huurders / pachters). Alles was normaal. Tot de broers van de bisschop de baas gingen spelen. De narracio vervolgt:
“
Omstandigheden noodzaakten bisschop Hartbert eens om naar Rome te vertrekken en toen hij na een voorspoedige reis terugkeerde, trof hij Groningen door toedoen van een aantal oproerlingen in wanorde aan. Om hen te bestraffen trok hij krachtdadig de stad binnen en viel degenen die zich gewapenderhand vanuit de Sint-Walburgskerk verdedigden met belegeringswerktuigen aan.”
Het kwam niet meer goed tussen de bisschoppen van Utrecht en de Groningers en Drenten. En met de geschiedschrijving ook niet. Net zoals de bisschoppen blijven de historici wapperen met een paar valse oorkonden en snappen niet goed waar het in het noorden van het land nu eigenlijk om ging. Intussen is er veel bij verzonnen: gouwen, graafschappen, koninklijke domeinen, immuniteiten, ridders, Karolingers, wie wil er meer. In feite waren hier (Groninger) Friezen bezig om het leenstelsel buiten de deur te houden. Ze waren (met succes) bezig om hun vrijheid te verdedigen. Vanaf 1251 gaat het weer beter met Groningen en Drente. Erik Springelkamp gaat verder met hun verhaal:
“
De macht van Prefect en de Bisschop in Groningen werd definitief gebroken in 1251 door de Hunzingoërs, die na een beleg de ridders uit Groningen verjoegen, en de fortificaties van hun steenhuizen lieten ontmantelen, maar de stad verder in stand lieten … In feite waren het de Drenten en de Friezen die allemaal van mening waren dat een echte stad met pragmatische 'burgers' een veel betere partner was dan een feodaal machtscentrum met 'roofridders'… En voor Utrecht lag het gebied onpraktisch ver weg om met een echt sterk leger te komen. En - zoals Ane toont - ook erg riskant.
Sindsdien had de Stad Groningen ook een grote invloed in het grootste deel van Drenthe: de boeren brachten hun overschotten - vooral rogge - naar de markt in de Stad, waar deze weer naar de Ommelanden werd verhandeld. Na rampen of oorlogen subsidieerde de Stad deze boeren weer met zaaigoed om de productie zo snel mogelijk weer op gang te brengen. De Stadselite was volop verbonden met de voorname Drentse families. In 1590 nog noemt de stadssecretaris in zijn geheime dagboek de Drenten zijn landgenoten. Het buitenland begon over de Vecht en de Lauwers, waarbij de relatie met de Ommelanders nog eeuwen veel problematischer was dan die met de Drenten.”
En ze leefden nog een poosje lang en gelukkig. Maar het waren mensen, dus gedonder kon op den duur niet uitblijven.