> Hadden gebieden in de ijzertijd wel namen? Weten we iets analoog aan waar de pre-historie al veel eerder in de ijzertijd eindigde? Of werd een gebied aangegeven als "het gebied van de >stamnaam<"?
Ja, gebieden hadden namen. Er is bijvoorbeeld het verslag van de Griek Pytheas uit Massilia die een reis door Brittannia (Prettanikē) en de aangrenzende zeeën maakte en die heel wat namen van landen en streken meldt.
[
taaldacht.nl]
Voor het kweldergebied langs de Noordzeekust van België tot Jutland gebruikt hij de naam Metuonis, wat in Oudgermaans
*Mēþwōniz, de Maden, of in hypothetisch Nederlands de Maduwen (à la Betuwe) zou zijn. Volgens Taaldacht.
Wat betreft die 'stammen' uit het verleden, daar zie ik vooral de Romeinse geschiedschrijving in, terwijl ik vermoed dat de zelfidentificatie van de mensen zelf veel gelaagder was. Als mensen in Drenthe 2000 jaar geleden bij de Chauken geschaard kunnen worden, dan betwijfel ik nog of zij zichzelf in de eerste plaats Chauken genoemd hebben. Als de naam Drenthe al bestond toen, dan zullen ze zich vast eerder Drent genoemd hebben, en hun Noordelijke buren op de kwelders, die misschien ook wel bij het militaire verbond van de Chauken aangesloten waren, voelden zich vast eerst Hunsingers - de riviernaam Hunze werd toen waarschijnlijk al gebruikt - en pas in groter verband Chauken.
De indeling in marken - het land van de Drentse dorpen in de Middeleeuwen - lijkt terug te gaan tot in de IJzertijd, al voordat de bewoners van die gebieden gingen samenleven in dorpen. Een familie in Drenthe behoorde dus allereerst tot een marke, dan waarschijnlijk tot één van de drie stroomgebieden: in het Noord van de Hunze, in het Zuiden van de Vecht, en in het Westen van de Nagele. Dit waren de drie oer-dingspelen. Ik veronderstel dat deze natuurlijke lokale indelingen verschillende 'hogere' politieke organisaties overleefd hebben.
Waren deze mensen later Saksen? Zo zijn ze vast wel beschouwd vanuit het Frankenrijk, maar hoe belangrijk was dat voor hun identiteit? Voor een identiteit op een dergelijk globaal niveau moet je activiteiten ontplooien die ook anderen raken. Op de grens met de nieuw aangekomen Friezen zal er wel een besef geweest zijn van etnische verschillen: voor die Friezen zullen Groningers, Bremers en Hamburgers als nauw verwanten gezien zijn, al was het alleen al door de taal, waardoor er behoefte aan een verzamelnaam voor deze mensen was. Dat kan zomaar de naam Saksen geworden zijn.
In hoeverre zijn de Drenten nu een 'stam'?
Politiek gezien zou je van een stam kunnen eisen dat ze een vergadering had. Dat wordt door de Romeinen ook expliciet beschreven. In Drenthe waren er vergaderingen op marke niveau, maar dat was zeer lokaal en meer praktisch dan politiek, en vooral op dingspel niveau, en daar zit het expliciet in de naam, de Ding, zodat we zouden kunnen spreken van de drie stammen van Drenthe. Die hadden dan nog samen een hogere juridische vergadering, de Etstoel, waar Etten naar afgevaardigd werden - al zou dat ook een gevolg kan zijn geweest van het instellen van graafschappen door de Karolingers.
Maar bij welke stam zij op hoger niveau hoorden, dat was meer een kwestie van de algemene politieke ontwikkelingen. Qua taal en cultuur waren er geen belemmeringen om zich bij groepen tot in de verre omgeving aan te sluiten. Tot grote verbanden bij grote conflicten, tot kleine verbanden bij kleine conflicten. Maar bij grote verbanden zijn 'volksvergaderingen' niet meer praktisch. Daar kan men zich alleen nog voorstellen dat de edelen de contacten onderhielden, zij die zich door het bezit van horige werkers konden veroorloven zich bezig te houden met zaken honderden kilometers verderop. Een 'grootstam' als de Saksen (of Beieren of Zwaben) kan niet meer door alle vrije mannen gedragen zijn, maar moeten we beschouwen als een entiteit van de adel. Chauken kunnen trouwens ook wel een oudere vorm van zo'n grootstam geweest zijn.
De basisstam is in mijn optiek een groep waarbij alle vrije mannen nog betrokken zijn bij de volksvergadering, bij de Ding, en ik denk dat de woongebiedjes van deze stammen zo'n beetje overeenkomen met de gouwen. De grotere stammen worden dan gevormd door een in de tijd veranderend netwerk van de adel, dat pas op harde grenzen stuitte bij etnische grenzen, zoals bij Friezen, Denen of Slaven, of bij rijken met een grotere organisatiegraad, zoals eerst bij dat van de Romeinen, en later dat van de Franken - waarbij de thuisgebleven lieden uit streken waar die Franken van het Rijk ooit uit waren vertrokken etnisch gewoon deel bleven uitmaken van dat grote 'vrij Germaanse' gebied.