Taalkundig zit het woord saks als mes/snijwerktuig wel diep geworteld in het Indo-Europees.
Het komt in het Latijn voor als sectare, en het moderne woord sectie (snede).
In Proto-Germaans *sahsą: steenscherf, mes, dolk
ook *sagō: zaag
En dan de hele verspreiding door het Germaans:
Proto-West Germanic: *sahs
Old English: seax, syx, sex
Middle English: sax, sexe, sex, sæx, seax
English: sax; zax
Scots: saks; sax (verb) (through confluence with Norse form)
→ English: seax (learned)
Old Frisian: sax
North Frisian: sax
Saterland Frisian: Soaks
Old Saxon: sahs
Middle Low German: sax, sachs, sass
Old Dutch: *sas
Middle Dutch: sas
Old High German: sahs
Middle High German: sahs
German: Sachs
Old Norse: sax
Icelandic: sax
Faroese: saksur
Norwegian: saks
Old Swedish: sax f
Swedish: sax (probably originally the plural form)
Danish: saks (dial. saus)
Westrobothnian: saks
Scanian: sağs
→ Scots: sax, saks, saxie, saksi
Tegenwoordig is een saks/sax in de Scandinavische talen een schaar.
Het Nederlands kent nog de verwante woorden zaag en zeis.
Wat ook de oorsprong van de naam Saxen, uiteindelijk ontwikkelt de naam zich - afgezien van de Angelsaksen - tot de naam van het ongeregelde, koningsloze volk buiten het directe zicht van de Franken, begrenst door de Friezen, Denen, Slaven en Thuringers.
Ik ken weinig Frankische interacties met met dit 'Saksische' gebied voor de 8e eeuw, maar deze mensen kwamen wel naar het Frankische Rijk toe, in het algemeen als krijgers. Als deze mensen zich als krijgers 'houwdegens' (wat een tamelijk precies woord voor de sax als wapen is) noemden, met wellicht het verkrijgen van zo'n vechtmes als overgang van jongen naar krijger, dan kan ik mij wel voorstellen dat deze naamgeving op den duur ook op de bevolking van een heel gebied kan overgaan, en daar ook geaccepteerd wordt, omdat het een eervolle naam is die de mannen ook zelf al heel lang aannamen.
Bij een afleiding vanuit Latijns steenbrok heb ik daar veel meer moeite mee.