Uit de boekbespreking van Dagobert begrijp ik dat de kersverse uitgave van de
Annales Regni Francorum voor hem nogal teleurstellend was. Ik ben er zelf wel tevreden over en ik wil even vertellen waarom. Naar mijn gevoel kijkt Dagobert naar dit boek met de blik van een historicus of van iemand die zich gespecialiseerd heeft in het vertalen van annalen en kronieken uit lang vervlogen tijden, dus als iemand die in het algemeen gelooft wat al zijn vakbroeders ook geloven, en eigenlijk alleen met hen kan discussieren over details die een leek aanvankelijk zelfs helemaal niet ziet. Zo ben ik er zelf wel aan gewend dat men een bepaald soort zeerovers aanduidt als Piraten, Vikingen, Dani of Nortmanni en omdat ik nog nooit een geschrift ben tegengekomen dat op overtuigende wijze het verschil tussen deze soorten van gewelddadige dieven uitlegt lees ik over de benamingen gedachteloos heen. Dat het Collectief Carolus er nog onderscheid in wil aanbrengen verbaast me wel. Dat het Collectief het idee had dat je iets coherents kunt produceren als je een kroniek in acht stukjes knipt en acht verschillende mensen aan het vertalen van een eigen stukje zet verbaast me ook. Verbazing over het omgekeerde heb ik meegemaakt toen ik een aantal jaren geleden een boekje over Romeinse wegen in handen kreeg (Romeinse wegen in Nederland, uitgeverij Matrijs in Utrecht) waarvan werd beweerd dat het door tien verschillende mensen geschreven was. Al er boven de verschillende hoofdstukjes geen verschillende namen hadden gestaan, dan had ik van een steeds wisselende auteur niets gemerkt. Ik geloof dus wel dat elk hoofstukje inhoudelijk door een ander is samengesteld, maar dat het eindresultaat toch van één hand is (redacteur Paul van der Heijden). Voor mij ligt de waarde van de
Kronieken van het Frankische Rijk vooral in de mogelijkheid om te zien hoe de onvertaalde toponiemen er uit zagen. Leuk is bijvoorbeeld dat Niumaga, Noviomagum, Noviomagi, Niumagam alle negen keren 'Nijmegen' wordt genoemd, terwijl er in de tijd van Karel in Nijmegen niets te beleven was en de naam Speyer in het hele boek niet voorkomt. Nog grappiger is dat Aquisgranni/Aquasgranni in het boek zeventig keer vertaald is als 'Aken', terwijl er in Aken nooit ook maar een boordenknoop van Karel de Grote is teruggevonden. In de meeste van de laatste vijfendertig levensjaren van Karel heeft hij Kerstmis en Pasen (en de tussenliggende tijd van de winter) in Aquis/Aquas doorgebracht. Zeventig keer is die naam in de kroniek te vinden. Karel was heerser over een groot rijk waar hij rusteloos doorheen zwierf en altijd oorlog voerde. Hij heerste over Zuid-Frankrijk en een groot deel van Italië, allemaal gebieden waar het heerlijk overwinteren is. Die Aquas in Aken stellen niets voor. In Italië liggen ze voor het oprapen. Ik ben zelf eens bij de zwavelhoudende bronnen van de Bagni San Filippo geweest (bij de Monte Amiata, het water heeft een prachige travertijnrots doen ontstaan) en kan me niet voorstellen dat een van de bekendste heersers van Europa zijn winter ging doorbrengen in kou en duisternis bij wat toen misschien al Aken heette en waar niets te beleven was. Eigenlijk ongelooflijk dat mensen dat geloven. Kijk, dat vind ik het leuke aan het boek van het Collectief Carolus. Het motiveert me om me weer eens een beetje met Karel bezig te gaan houden. Er valt aan diens leven waarschijnlijk nog veel te ontdekken.