Registratiedatum: 13 jaren geleden
Berichten: 1.521
Een paar weken geleden kwam deze fundering van het Minderbroederklooster aan de Broerstraat in Groningen aan het licht
Het is opmerkelijk hoe snel deze orde zich over Europa verspreidde, één generatie na de stichting was in de meeste steden al een flink klooster.
Ik vond het leuk om het verschijnen van dit klooster in Groningen te volgen in de Kroniek van Wittewierum.
Groningen was vanaf de 11e eeuw een stad met een grote oppervlakte binnen de wallen: die wal-en-ondiepe-gracht - met tufstenen poort bij de Hereweg - uit de 11e eeuw besloeg zowat een vierkante kilometer. Want dan had men de rivier de Aa aan de Westkant en de steile Oostkant van de Hondsrug als natuurlijke versterking.
Deze wal zal door de voltallige bevolking goed verdedigd hebben kunnen zijn, maar wanneer er onderling mot was binnen de facties in de Stad, dan kon één factie zo'n lange wal niet bewaken, en werd de strijd binnen de wal gevoerd.
In de Narracio worden opstanden van facties tegen de Bisschop en zijn vertegenwoordiger genoemd in de 12e eeuw, waarbij de rebellen zich verschansen in de Walburgkerk, de bisschopskapel, maar de rebellen, waaronder Gelkingen, claimen dat het hun parochiekerk is. De Bisschop schiet de opstandelingen er tenslotte met een blijde uit, waarvan de schade in 1232 nog zichtbaar is.
Gaan we nu naar de Kroniek
Quote Menko 25
In het jaar des Heren 1242 werd Rudolf, de oudste zoon van Egbert die prefect van de stad Groningen was, gedood, en wel door ridder Thizo en door Rudolf, de zoon van Christina, een familielid van het genoemde slachtoffer, en door de Gelkingen en Papelingen die samen tot de ondergang van de genoemde Egbert en zijn broers hadden besloten.
Maar het liep anders af dan men verwacht had.
Want Egbert junior ontkwam samen met zijn broer Godschalk, en hij riep de hulp in van zijn neven Rudolf van Norg en Menzo bij de Rivier.
Met steun van ridders uit Peize en vele anderen versterkte hij zijn huis met mannen en
wapens.
De genoemde moordenaars trokken zich terug in het huis van Thizo, in
de Sint Walburgkerk en in nog twee andere huizen.
En zo werd er enige tijd gevochten, waarbij er aan beide zijden verschillenden sneuvelden.
Maar de meesten, zowel wat betreft aantal als positie, sneuvelden aan de zijde van Thizo en Rudolf, en omdat ze dezen nu moesten missen, begonnen ze zich terug te trekken.
Hun huizen werden bezet, sommigen zelfs met de grond gelijkgemaakt, en vrijwel de
gehele stad werd aan het vuur prijsgegeven, vijftien jaar na de vorige brand.
Ook de burcht in Lieuwerdawinkel, waar het kwartier van de Gelkingen was werd
verwoest.
Wigbald, de zoon van Wigger, werd gedood.
Bovendien werd het dorp Eelde aan het vuur prijsgegeven, aangezien Rotger, de schout, en zijn broers, de voornaamste bondgenoten van Thizo en Rudolf waren.
Daarentegen werd door Thizo en de zijnen de burcht Gronenburg, de oorsprong van alle tweedracht, verwoest, evenals de huizen van de ridders uit Peize, namelijk van Adolf, van zijn broer Rudolf en ook dat van hun neven, waarbij met zeer goede boomgaarden en kostbaar huisraad veel goeds door het vuur werd verteerd en geroofd.
Dat was dus goed raak in 1242. Menzo bij de rivier bewoonde de Gronenburg aan de Hunze. De Walburgkerk werd weer een vesting, maar nu waren er ook al diverse steenhuizen in de stad van waaruit de partijen opereerden. Interessant is dat de Gelkingen een kasteel in Lieuwerderwinkel (de hoek van Lieuwerd) hadden. Lieuwerderwolde was het veengebied van Hoog- en Leegkerk en Dorkwerd, waarbij de Liewerd het huidige Kleiwerd zou zijn. Lieuwerderwolde en Lieuwerd worden in de Werdense goederenlisten al genoemd als goederen bij Groningen. Die winkel (hoek) moet dus de Noordwesthoek van het Gorecht zijn. Het Gelkingeland besloeg de veenontginningen ten Zuidwesten van de Stad, en met de Schulte van Eelde als groot en langdurig bondgenoot van de Gelkingen mogen we wel concluderen dat de hele veenstrook tussen Eelde en Hoogkerk en tussen Aa en Eelderdiep wel in handen van de Gelkingen was.
Dan komt het roemruchte jaar 1250/51, waarin de Friezen van Hunzingo en Fivelgo de strijdbijl begraven en de prefect en zijn ridders uit Groningen verjagen na een belegering van de wallen, waarbij de bevolking van de stad zich overgeeft wanneer ze zien dat het de Friezen menens is, in plaats van een soort zomerkrijgsfestival om de dapperheid te tonen, wat zulke belegeringen volgens Menzo gewoonlijk betekenden. De steenhuizen in de stad moeten hun gevechtstransen afbreken, maar mogen hun benedenverdiepingen houden om veilige graanopslag mogelijk te houden. (Overigens zijn er ook in de oudste steenhuizen van Groningen geen sporen gevonden van afgebroken bovenverdiepingen).
De prefect en zijn ridders houden zich een paar jaar koest ten Zuiden van Coevorden, maar dan duiken ze weer op in 1252, en het is interessant te zien hoe er hier nog veel meer stenen gebouwen als versterkingen in de stad werden gebruikt, waaronder het gloednieuwe Minderbroederklooster:
Quote Menko 36 & 37
36. In het jaar des Heren 1252, in de herfst, zeer vroeg in de morgen, drongen enkele ridders uit Groningen de stad Groningen binnen, mede op aansporen van enkele van zijn medeburgers, en ze doodden Herman Busseel, terwijl die vertrouwde op de vrede die men door bemiddeling van de bisschop van Utrecht met hem gesloten had.
De Gelkingen werden geplunderd en kregen van hen groot onrecht te verduren, daar de ridders hen alle schuld gaven van de verwoesting van de stad.
Ze beweerden, dat ze de omliggende landen hadden opgehitst en tijdens het beleg niet naar hun vermogen weerstand hadden geboden.
Hierdoor opnieuw verontrust brachten de Fivelgoërs en Hunsingoërs een leger op de been om hen aan te vallen.
Maar daar de ridders wel begrepen, dat ze niet sterk genoeg waren om hen weerstand te bieden, gaven ze zich vrijwillig aan hen over.
Koenraad gaf zich als gijzelaar over aan Hunsingo, Egbert aan Fivelgo, en ze deden de toezegging zich onvoorwaardelijk in hun besluiten te schikken.
In hetzelfde jaar [1252] stierf Ripert, deken van Loppersum, nadat hij het ordekleed ontvangen had van de abt van Bloemhof en alles had teruggegeven, wat hij onrechtmatig had verkregen.
Ook Menko, een priester uit Zeerijp, die thuis was in het recht en geacht om zijn kennis, overleed; hij stierf een plotselinge dood.
37. In het jaar des Heren 1253 ontsnapten de ridders van Groningen door valse beloften uit de plaatsen, waar ze als gijzelaars gevangen zaten.
Met vereende krachten kwamen ze naar Groningen, waar ze zich terugtrokken in het klooster van de minderbroeders; ze versterkten zowel het klooster als de omliggende steenhuizen, en bestookten de Gelkingen, die zich in de Martinikerk en de Walburg- en Nicolaaskerk bevonden.
Daarop herinnerden de Fivelgoërs de Hunsingoërs aan hun beloofde trouw en riepen hen te hulp.
Maar dezen kwamen niet omdat ze onderling ruzie hadden, en zo vielen de Fivelgoërs alleen de genoemde ridders en hun vele medestanders dapper aan.
Ze leverden de hele dag en nacht strijd en dwongen hen tot overgave, echter niet dan nadat aan beide zijden enkelen waren gesneuveld.
Zo werden de ridders Adolf van Peize, Egbert van Groningen en nog drie anderen als gijzelaars aanvaard en naar Fivelgo gevoerd.
Koenraad had zich echter reeds tevoren aan de strijd onttrokken, omdat hij wist, dat men zijn bloed nog liever wilde zien vloeien dan dat van de anderen.
Nadat de genoemde gijzelaars enige dagen in vrije hechtenis waren geweest, riepen de erfgenamen van de doden en de gewonden, dat zij strenger moesten worden bewaakt, totdat aan alle benadeelden een zoengeld was betaald.
En daar het rumoer onder het volk groter werd, werden zij in Appingedam naast de toren op de bovenste verdieping in het blok gesloten, en daar bleven ze zes weken lang, totdat zij voldoende hadden gewaarbogd, dat ze alle getroffenen een zoengeld zouden betalen.
Aardig ook dat de Nicolaaskerk (der Akerk) nu ook in beeld is gekomen.
5 keer gewijzigd. Laatste wijziging: 03/04/2023 22:29 door Erik Springelkamp. (bekijk wijzigingen)