In de Vroege Middeleeuwen was de handel over water vooral een Friese aangelegenheid.
Friese handelaren zaten overal in buitenlandse steden, voor zover die in die tijd bestonden, en ook op hun grenzen waren de handelsplaatsen gewoonlijk in handen van niet-Friese heren, zoals Ribe en Dorestat, dat alleen tijdelijk in Friese handen was.
Stavoren, Medemblik en Domburg zijn misschien de enige handelsplaatsen binnen Frisia in de vroege ME?
Maar na die vroege ME lijkt Frisia toch de boot te missen bij het ontstaan van rijke handelssteden.
Hamburg, Bremen, Groningen, Deventer, Tiel, Utrecht, Zwolle, Kampen, allemaal niet-Friese rijke handelssteden die varen op de voormalig 'Friese handelsroutes', met hun toegang tot de zee dwars door de Friese landen.
Komt dat doordat deze steden onder heersers met goede betrekkingen met de Keizer hun privileges kregen, terwijl graven in Frisia nauwelijks meer hun gezicht konden laten zien? In de 11e eeuw zijn in Hunsingo (Winsum) en Fivelgo (Garrelsweer/Merum/Loppersum) door de bisschop van Bremen als graaf nog wel pogingen gedaan handelssteden te vormen, maar dat sloeg niet echt aan. Voor Midden Friesland zijn er wellicht vergelijkbare gevallen?
In (wat zal worden) Holland gebruikte de graaf nog wel het feit dat de handel door zijn gebied moest om greep op die handel te krijgen. Dat lukte hem ook nog, wat wel een wonder mag heten, gezien de overmacht die daartegen door de Keizer werd ingezet. Maar iets dergelijks gebeurde niet langs het Vlie, de Hunze, de Wezer of de Elbe.
Zo vraag ik mij voor Groningen af, waarom die Groningers het graan uit de Oostzee importeerden voor de Friezen in hun omgeving, en die Friezen dat zelf niet oppakten, terwijl ze allemaal over dezelfde zeewaardige koggen konden beschikken, wat duidelijk wordt uit de kruisvaart verhalen uit de Kroniek van Wittewierum.